Dick Blom en Dick Blom rijden met een AGF-kar door de Vogelbuurt in Amsterdam-Noord. Hun familiebedrijf bezorgt daar al drie generaties lang aardappelen, groente en fruit. Klanten staan altijd te wachten als de kar de hoek om hobbelt. ‘Blommetje is mijn vaste favoriet.’
Tekst: Brechtje Keulen | Fotografie: Piet Hermans
Dick Blom junior stuurt zijn blauwe AGF-kar door de kronkelende straten van de Vogelbuurt. Het is elf uur, op een grijze vrijdagochtend. Hij stopt, stapt uit en klapt de achterklep op. Daarachter liggen de aardappelen. Hij rolt de luiken aan de zijkant omhoog. Bessen, bananen en sinaasappels, spruitjes en sperzieboontjes in blauwe kratten. ‘Ik verkoop alleen wat ik lekker vind. De groothandel heeft nog perziken, maar die zijn nu melig. Als ik dat proef, neem ik ze niet mee. Nu heb ik bijzondere pruimen. Superpruimen.’
Bloms opa begon met een groentehandel, zijn vader nam het over en zette met zijn oudere broer ‘aardappelwijken’ op, verspreid over heel Amsterdam-Noord, en nu gaat Blom junior nog elke dag van de week op pad door de straten van Noord, om daar aan huis groenten en fruit te verkopen. Dick Blom senior is officieel op zijn zestigste gestopt, maar gaat nog bijna iedere dag mee. ‘Het is z’n kindje.’
De motor ronkt. Blom klimt achter het stuur en begint aan zijn ronde.
Reuring
Als de AGF-kar de hoek om hobbelt, staan Gerrit en Henny in slow motion op van hun tuinbankje. Het witte overhemd van Gerrit spant om zijn buik. Hij draagt een zwart schoudertasje, waar hij meteen in begint te rommelen. Op de arm van Henny zit een klein keffend hondje. ‘Ik heb een chihuahua’, zegt ze trots. ‘Skippy!’ Henny slist een beetje als ze die naam uitspreekt, want ze heeft geen tanden.
Blom springt energiek uit de wagen. Gerrit had net al gebeld, om te vragen waar hij bleef.
‘Wat heb je nodig vandaag, Gerrit?’ Gerrit knippert en mompelt: ‘Hè?’ Met zijn hand in het schoudertasje loopt hij achter Blom aan. ‘Ik wou eigenlijk betalen. Dertig euro volgens mij.’
Als Blom achter de kar verdwijnt, pakt Gerrit stiekem een ui en stopt die met een ondeugende lach in zijn tas. Dan haalt hij hem er snel weer uit, legt hem terug en klopt zijn handen af. ‘Bah, ui! Stinkt!’ roept hij. ‘Ui moet je eerst bakken!’
Blom geeft Henny en Gerrit allebei een pruim. Terwijl Gerrit het openstaande bedrag afrekent, stopt Henny de pruim in zijn geheel in haar mond. Hij steekt nog half tussen haar lippen door naar buiten. Gerrit prikt met een komkommer in Henny’s rug. Het stel blijft nog even bij Blom staan, terwijl een paar andere mensen uit de straat aanschuiven voor hun portie groente en fruit.
‘Een trosje bananen, een zakje aardappels en acht mandarijntjes’, zegt een vrouw met kort, helblond haar en een bloemenjurk.
‘Hé schatjepetatje!’ roept iemand anders van dichtbij tegen Skippy. Skippy niest in haar gezicht.
De vrouw in de bloemenjurk flapt haar portemonnee open. ‘Kijk hoe arm ik ben! Dit is alles nog!’
Blom lacht. Die houdt van reuring rondom zijn kar.
Ongelukje
Henny: ‘Hebben wij eitjes?’
Gerrit: ‘O, nog eitjes!’
Blom: ‘Hoeveel wil je er?’
Gerrit: ‘Een heel plateautje.’
Blom geeft de eieren aan Henny en legt er een zakje pruimen bovenop. ‘Goed vasthouden hè, Henny?’ Ze knikt en loopt meteen om de kar heen naar haar voordeur.
‘Henny en Gerrit woonden in een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking’, vertelt Blom. ‘Daar hebben ze elkaar ontmoet. Ze zijn getrouwd, en nu wonen ze hier zelfstandig maar met begeleiding. Ik kom hier heel vaak. Ze kopen eigenlijk altijd wel wat.’
‘Oooooo!’ klinkt het van achter de kar. In drie snelle passen stapt Blom om zijn wagen heen.
Daar ligt Henny, tussen twintig gebroken eieren. Het geel en wit sijpelt tussen de straatstenen weg. De eierschalen blijven achter op het geplette kartonnen plateau. Op de knie van Henny’s blauwe joggingbroek zit een slijmerige vlek. Ze kijkt verbouwereerd om zich heen.
‘Wou je een omeletje gaan bakken, Henny?’ grapt de buurvrouw.
‘Ik zei nog “goed vasthouden” ook’, mompelt Blom.
Blom helpt Henny overeind, sommeert haar een stoffer en blik te gaan halen en daarna een emmer water over de smeerboel op de stoep heen te gooien. Hij geeft een nieuw plateautje eieren aan Gerrit. Van de zaak.
Dan gaat Blom gauw weer op weg, want er wachten andere klanten. Het rondje door de Vogelbuurt gaat van de Meeuwenlaan en de Fazantenweg naar de Kievitstraat, het Koekoeksplein, de Kwartelstraat, de Kanariestraat en de Sijsjesstraat. Dan na de middagpauze verder door de Leeuwerikstraat en de Zwaluwstraat. Blom weet waar zijn klanten wonen en hij belt doelgericht aan. Soms zet hij zijn wagen ergens neer en toetert dan een paar keer, dan komen de mensen vanzelf naar buiten.
Andijvie voor de cavia
‘Blommetje is mijn vaste favoriet’, glundert Jannie, die in de deuropening wacht op de spullen die Blom komt bezorgen. ‘Ik heb hem zowat geboren zien worden. Zijn vader reed hier al, en die kwam aan de deur en hij zei: “Ik heb een zoon.” Hij was zo blij.’
Blom grijnst en zegt: ‘En ik ben nu achtenveertig, dus dat zegt wel wat.’ Hij stopt wat blaadjes andijvie voor de cavia bij de bestelling van Jannie.
Eigenlijk elke keer als de kar van Blom & Blom langskomt, zorgt Jannie dat ze thuis is. ‘Als ik plompverloren weg moet, dan bel ik hem, en dan komt-ie later nog wel eens langs. Dat is denk ik in al die jaren wel twee keer gebeurd. Een schat is het!’
Blom zwaait met een brede grijns, loopt naar de overkant, drukt daar op de deurbel. ‘Waarschijnlijk zit die meneer nog in Marokko’, zegt hij. Ook in het huis net om de hoek doet niemand open. ‘En de scootmobiel staat er ook niet, dus die is ook weg.’ Hup, in de kar, naar de volgende straat.
Vertrouwen
De deur van een huis aan de Fazantenweg zwaait open. Zhiiiiiii, klinkt het. Langgerekt: zhiiiiiii. Een traplift zakt op z’n dooie akkertje naar beneden. Er staat een grote kartonnen doos op. Blom stapt de drempel over, grijpt de doos en beent naar de kar. Hij haalt een geel boodschappenbriefje uit de doos, legt het naast de kassa en begint alvast sinaasappelen bij elkaar te zoeken. ‘Deze mevrouw perst altijd sinaasappels’, zegt hij. In de deuropening verschijnt een dame op leeftijd die met schrille stem groet. ‘Dag Joke!’
‘Ik hoef het niet eens te onthouden, ik weet wanneer ze komen’, zegt Joke. ‘Ik woon hier al zeker achtenvijftig jaar. Mijn ouders waren ook altijd klant van Blom & Blom. Echt, als ik hém niet vertrouw, kan ik niemand meer vertrouwen. Als ik toevallig een keer niet thuis ben, geef ik hem de sleutel, en dan zet hij zelf de spullen op de traplift. Zolang ik kan lopen, loop ik zelf, hoor. Maar voor de boodschappen is die traplift handig. Hij hangt er al tweeëntwintig jaar, nog van mijn broer die invalide was. En hij doet het nog.’
Blom overhandigt het bonnetje voor de volle doos aardappelen, groente en fruit, en plaatst de doos op de traplift. Zhiiii. Daar gaan de spullen zoemend weer omhoog.
‘Het gaat echt om vertrouwen’, zegt Blom monter. ‘Je bouwt een band met mensen op, ook doordat mijn vader hier al zo lang komt, al sinds de jaren vijftig. Toen ik in het bedrijf kwam, hebben we het assortiment uitgebreid. We komen bij oudere mensen, maar ook bij hun kinderen en hun kennissen, die ze weer naar ons doorverwijzen. We weten precies wie met “meneer” of “mevrouw” wil worden aangesproken, en wie met zijn voornaam. Er zijn zelfs oude mensen bij waarvan wij de pincode weten. Die vergeten ze. Ze nemen dan wel zelf hun pasje mee om te betalen. Dat spreken we zo af met hun kinderen.’ Hij klimt weer in de cabine en rijdt stapvoets naar de volgende straat. Overal maakt hij tijd voor een praatje, maar hij moet zijn ronde wel afmaken, dus hij probeert ook steeds in beweging te blijven.
Droge pruim
‘Zijn groenten zijn toppie!’ roept een man die op de stoep staat.
‘Heb je nog aardappelen nodig vandaag?’ vraagt Blom met een vriendelijke lach.
De man schudt zijn hoofd, en zegt beschroomd: ‘Weet je, ik heb hierachter een tuin. Ik heb nu zelf aardappelen.’
In de verste hoek van de wijk, aan de Adelaarsweg, komen twee Amsterdamse dames tegelijkertijd naar buiten. Blom snijdt een sappige superpruim doormidden en geeft hun allebei de helft. De vrouwen pingpongen er op z’n Amsterdams op los.
‘Is het wat, die pruimen? Of is het water?’
‘Wat wil je dan? Een droge pruim? Moet je die van jezelf nemen!’
‘Steek je me niet aan het mes? Zo’n kerel heb ik al gehad!’
‘Is dat nou dat sensatiebakkie van mij dat ik hoor keffen?’
‘Vorige keer waren je druiven zuur, hoor. Ik hou niet van zuur.’
‘Zuurpruim.’
‘Nee, echt. Dat trekt in mijn bek.’
‘Ik heb een instapauto aangevraagd.’
‘Als ze hem krijgt, mag ik met haar meerijden.’
‘Maar het is duur! Vier ruggen. Kan ik misschien zestig cent poffen vandaag? De twintigste komt de huurtoeslag weer.’
Eén met de klanten
Dick Blom senior is inmiddels gearriveerd. Hij lacht. ‘Wij zijn ook geboren Amsterdammers, we gaan er net zo rap in mee.’ Blom senior heeft ’s ochtends bestellingen bezorgd bij horecagelegenheden, en maakt graag nog even een rondje mee. ‘Ik kom hier al zo lang bij de klanten. Je wordt als het ware één met ze. Ik heb Dirk van den Broek nog zien komen, zeg maar. Toen kregen de mensen hun loon nog in een zakje. Dat werd uitgedeeld in het café. Dan kreeg mijn moeder nog wel eens de vraag: “Grietje, mag het volgende week?” En zulke dingen zien we nog. Het gebeurt weleens dat de portemonnees leeg zijn. Tja, wat doe je dan?’
‘Ik ben bijna zeventig en ik ben op mijn zestigste gestopt. Maar stilzitten, dat vind ik niks. Vijf jaar geleden heb ik een nieuwe knie gekregen. Nou, na een paar dagen ben ik op stokken weer met de wagen meegegaan. Sommigen vinden het knap, dat je dit met je zoon kan. Wij hebben nooit geen woorden of iets. We maken een lolletje, we nemen de tijd voor de mensen. Als ze het koud is, brengen ze zelfs weleens een kopje koffie of thee.’
Blom junior stapt achter het stuur.
‘We gaan weer verder!’
Dit artikel verscheen in januari 2017 in Z!, de Amsterdamse straatkrant. Foto’s: copyright Piet Hermans Photography.