Een verblijfsvergunning is een toegangsticket tot de Nederlandse maatschappij. Of ligt het niet zo simpel? Younis Omar wachtte twaalf jaar. Dit artikel verscheen in Z!, de Amsterdamse straatkrant.
***
Het zou nog twee weken duren. Twee weken waarin Younis Omar zichzelf bijna niet in bedwang kon houden van de zenuwen. Na jaren zoeken had hij zijn geboorteakte uit Soedan in handen gekregen, waarmee hij zijn afkomst kon bewijzen aan de IND. Nu was het wachten op de uitslag. Was het genoeg? Zou hij, na twaalf jaar wachten in Nederland, wel of niet een verblijfsvergunning krijgen? De twee weken tikten weg, werden een week. Twee dagen. Een dag. En toen kwam aan het einde van de dag het telefoontje: sorry, we hebben toch nog twee weken nodig. Younis was bloednerveus. Hij werkte iedere dag in een restaurant, want werken mocht hij zolang zijn nieuwe aanvraag in behandeling was. Tussen het werken door maakte hij zich vooral zorgen over het lot van de mensen van Wij zijn hier, de vluchtelingengroep waar hij een tijdlang de leider was en die nog altijd van pand naar pand door Amsterdam zwierf. Uitgeput, na weer twee spannende weken van wachten, schakelde hij aan het einde van de dag zijn telefoon uit en viel in slaap. Toen hij die telefoon een paar uur later weer aanzette, klonk meteen zijn beltoon. ‘Ik heb goed nieuws voor je,’ zei de dame aan de andere kant van de lijn. Younis begon te lachen en te schreeuwen. ‘Ik riep drie keer: “Nee! Echt?” Ik was zo moe, ik had zo veel stress, en ineens had ik alles. Ik heb de hele dag gezongen en grapjes gemaakt.’
Een paar dagen later – inmiddels exact een jaar geleden – spraken fotojournalist Ingrid de Groot en ik Younis in een Amsterdams café. ‘Het is echt leuk, hè?’ zei hij met een gelukzalige blik in zijn ogen. Hij bestelde een tosti tonijn, schrok van de prijs en maakte er nog snel een tosti kaas van. Uit zijn binnenzak haalde hij twee vellen papier, in kwarten opgevouwen: contracten van restaurants waar hij als keukenhulp werkte, en waar hij met zijn verblijfsvergunning nu mag blijven. Zes dagen in de week. ‘Het gewone leven’ waar hij al zo lang naar verlangde, kon beginnen.
Winter 2012
In december 2012 kwamen we Younis voor het eerst tegen. Hij zat op een zwarte, leren bank in de centrale ruimte van de Vluchtkerk. Waar vroeger rijen stoelen stonden opgesteld voor de kerkgangers, waren zithoekjes ingericht met oude, afgedankte meubels. Het altaar was in een aanrecht veranderd, en de hete dampen van het eten stegen metershoog op richting het plafond. Het was koud in de kerk waar vluchtelingengroep Wij zijn hier voor een half jaar onderdak had gevonden. Een groot deel van de ruim 150 vluchtelingen was ziek geworden van de kou en de slechte leefomstandigheden in het gebouw. Maar toch was een dak boven het hoofd al veel beter dan de lekkende tentdoeken van het kamp in Osdorp, waar de groep begon.
Younis was min of meer vanzelf de leider van de groep geworden. Hij communiceerde met de media en zorgde dat de verschillende groepen bewoners zo veel mogelijk op één lijn zaten. ‘Mensen denken dat ik sterk ben, maar van binnen ben ik kapot,’ zei hij, zijn handen warmend aan een plastic bekertje koffie. ‘Ik mis mijn familie en mijn eigen land. Niemand laat dat zomaar allemaal achter. Echt, niemand kiest voor een moeilijk leven. Je kan hier niks, je mag niks. Elke dag is hetzelfde. Je voelt je dood van binnen.’
Steeds bleef hij benadrukken: wij willen een normaal leven. We zijn geen criminelen. In zijn jaren in Nederland doorbracht, zat hij vijf keer in vreemdelingendetentie, omdat hij geen papieren had. ‘Dat vergeet je nooit meer,’ zei hij. ‘Iedere dag gaat die deur achter je dicht. Vier jaar van mijn leven zat ik in de gevangenis, zonder dat ik iets verkeerd heb gedaan.’
Voorjaar 2013
Younis kent het verschil tussen ergens wel en niet mogen zijn. Tussen erbij horen en erbuiten vallen. Hij kreeg al snel een tijdelijke verblijfsvergunning toen hij in Nederland kwam. Een paar jaar lang had hij het leven waar hij van droomde: ‘Ik had werk, ik werd niet uitgezet, het was gewoon leuk. Ik was bezig met mijn leven en ik was gewoon helemaal blij.’ Hij liep de Vluchtkerk uit, stak een steegje door en liet het huis zien waar hij in die tijd woonde. Hij wees aan waar hij altijd op zijn balkon zat en waar hij zijn brommer parkeerde. Toen hij zich omdraaide, met zijn rug naar zijn oude huis, zag hij de betonnen kolos van de Vluchtkerk nog boven de huizen uit torenen. ‘Het leven is ongelofelijk,’ zegt hij hoofdschuddend. ‘Alleen maar vechten, vechten, vechten voor niks.’
Want als een donderslag bij heldere hemel viel op een dag een brief op de mat, waarin stond dat zijn verblijfsvergunning niet verlengd werd. Terug naar Soedan kon hij niet omdat hij de juiste documenten niet had, en dus restte hem niets anders dan de illegaliteit. ‘Toen zat ik gewoon op straat.’
Waar hij voorheen iedere ochtend naar school of naar zijn werk ging, zag hij nu alleen hoe andere mensen die dagelijkse routines afwerkten. Als het regende, schuilde hij onder de struiken en keek toe hoe hele groepen Amsterdammers zich naar huis haastten. ‘Ik zag al die gewone dingen, en vroeg me af: waarom ik niet? Op straat ben je alleen maar bezig met overleven. Het enige waar je aan kunt denken is waar je die avond gaat slapen en wat je kunt eten.’
‘Om uit Soedan weg te komen had ik 29 dagen in het ruim van een schip gezeten, tussen de lading. Ik wist niet waar we heen gingen. Ik ben opgegroeid in een klein dorp en ik werkte altijd met de koeien. Ik had weinig contact met andere mensen, ben nooit naar school geweest en heb nooit een paspoort gehad. Toen ik hier kwam, was het alsof mijn tweede leven was begonnen. Dit leek me een goede plek om te leven.’ Maar het is anders gelopen. Ruimde 7 jaar leefde Younis op straat. Hij kreeg suikerziekte en was erg gespannen over de hele situatie in de Vluchtkerk. Als leider werd hij er de hele dag gebeld en aangeklampt. ‘Soms wil ik gewoon vliegen. Weg. Niet meer denken, niks.’
Zomer 2013
Een paar maanden later woonde Younis in het Vluchtkantoor, een gekraakt kantoorpand in Nieuw West. De vloerbedekking lag los, er waren duidelijk lekkages geweest, maar koud was het er niet. Younis vertelde dat er nu 228 mensen in het gebouw waren. De groep was gegroeid. ‘Wij vechten voor al deze mensen, en ook voor alle mensen in detentie. Niet alleen voor onszelf. Nu leef ik niet voor niets. De psychiater zegt dat ik hier even weg moet. Dat ik even rust moet nemen. Maar het lukt me niet om mijn telefoon uit te zetten. Ik ben bang dat er iets gebeurt. Als er maar één ding fout gaat, haalt Teeven zijn gelijk. Wij moeten laten zien dat we géén criminelen zijn. Het enige dat we willen is een normaal leven.’
Winter 2013
Een klein half jaar later is Younis in de wolken. Het is hem gelukt. De verblijfsvergunning, zijn toegangskaart tot een normaal leven, is binnen. In het café in Amsterdam-West vertelt Younis opgetogen over zijn plannen: een koksopleiding volgen, op vakantie, een vrouw vinden, en dan samen leuke dingen doen. Een rijbewijs halen. Een telefoonabonnement afsluiten. Nu wacht hij alleen nog op een woning. ‘Ik kan het niet geloven. Ik schrik nog steeds als ik de politie zie. Ook als ik gewoon licht op mijn fiets heb.’
Herfst 2014
Zijn naam staat op de voordeur, dus het adres moet kloppen. En ja, daar gaat de deur al open. In de deuropening staat Younis, met een stralende glimlach. Een paar maanden nadat hij zijn verblijfsvergunning had gekregen, werd hem een woninkje in Amsterdam-Oost toegewezen. ‘Welkom in mijn huis!’. Hij geeft een rondleiding door het huis en vertelt ondertussen: ‘Ik logeerde bij een vriend, niet ver hier vandaan. Het was perfect. Ik deed mijn spullen in mijn rugzak en ik liep hierheen. De woningbouwvereniging gaf me de sleutel en zei dat ik twee weken later kon verhuizen. De vloer moest nog gelegd worden en er was geen stroom. Maar ik zei: “Nee, ik ga in mijn huis slapen. Ik had een matras en mijn jas, en ik ben gewoon gaan liggen en slapen.’
Younis leunt tegen de fluweelachtige, zwarte bank die de kamer voor een groot deel vult. Op de schoorsteenmantel staat een boek over Frankrijk, waar hij afgelopen zomer een paar dagen is geweest. De eerste vakantie van zijn leven. De muren van de woonkamer heeft hij gewit, maar de kozijnen heeft hij nog maar even terracotta gelaten. ‘Ik heb veel kosten, vooral met de huur. Daarom werk ik zes dagen in de week, en ik red het net. Maar het is wel zwaar.’
‘Ik vind het moeilijk dat de rest van Wij zijn hier nog steeds problemen heeft. Ik probeer nu andere mensen uit Soedan te helpen met hun procedure. Mijn droom is chefkok te worden in een heel goed restaurant. Ik begon als afwasser en ik ben steeds verder gegaan. Nu doe ik de koude kant, desserts en voorgerechten, maar ik wil nog veel verder komen. Ik heb een heel moeilijk leven gehad, maar ik ben niet gek geworden. Misschien begint mijn goede leven nu.’