Hoe moeten we omgaan met het Nederlandse slavernijverleden? Om te beginnen is het belangrijk om het verhaal te vertellen vanuit het perspectief van de slaafgemaakten, menen historica Marjoleine Kars en schrijver en antropoloog Roline Redmond. ‘Mensen hebben het gevoel: dit is onze geschiedenis en die wordt steeds maar door Europeanen verteld.’
Februari 1763. Het geluid van trommels klonk onophoudelijk op de plantages in de Nederlandse kolonie Berbice. ’s Avonds lichtte de hemel op van de vuren die overal brandden. Het bericht dat tot slaaf gemaakte mensen in opstand waren gekomen tegen slavenhouders, verspreidde zich razendsnel. De positie van de Nederlandse kolonisten was niet sterk: ze waren met relatief weinig en ze waren niet in goede gezondheid. De opstand sloeg over, van plantage tot plantage.
Na een paar dagen stuurde de leider van de opstandelingen, Coffij, een bericht naar de Nederlandse gouverneur Wolfert Simon van Hoogenheim: ‘De Reede van diese oorlog is, dat daer veel heeren zijn geweest die de Slaven niet heeft gegeven dat haer toe kwam.’ De boodschapper vertelde erbij dat de opstandelingen ‘zeer verbittert’ waren. Paniek brak uit onder de kolonisten. Ze trokken zich terug uit Fort Nassau, waarmee ze de leiding over de kolonie uit handen gaven. Het Nederlandse koloniale bewind in Berbice kwam – voorlopig – ten einde.
Tot slaaf gemaakte mensen legden zich niet zomaar neer bij hun gevangenschap en uitbuiting op de plantages, al zijn verhalen over verzet tegen de slavenhouders lange tijd maar weinig verteld. De afgelopen jaren begint dat te veranderen. De maatschappelijke belangstelling voor het Nederlandse slavernijverleden neemt toe. De gemeenteraad van Amsterdam liet bijvoorbeeld een groot onderzoek uitvoeren naar het slavernijverleden van de hoofdstad, om te inventariseren hoe de stad betrokken is geweest bij slavernij. Archief The Black Archives werd opgericht om de geschiedenis van zwarte emancipatiebewegingen te documenteren.
Een aantal grote tentoonstellingen, zoals de Suriname-tentoonstelling in de Nieuwe Kerk en de Slavernij-tentoonstelling in het Rijksmuseum, droeg bij aan een diverser beeld van het koloniale verleden, net als een aantal recente boekpublicaties en podcasts. Steeds meer archieven worden ontsloten en het verhaal over de slavernij wordt vanuit meer verschillende perspectieven verteld. Dat is belangrijk voor mensen die afstammen van slaafgemaakten, maar ook omdat het verleden sporen nalaat in de maatschappij van vandaag, bijvoorbeeld in de vorm van institutioneel racisme.
Goudmijn
Historica Marjoleine Kars stuitte vrij onverwacht op documenten over de grote slavenopstand in Berbice. Ze kende de kolonie (het huidige Guyana, naast Suriname) niet, en had ook niet eerder gehoord over de opstand. En dan trof ze ook nog eens een goudmijn aan bronnen aan, waaronder 900 ondervragingen van opstandelingen en een briefwisseling tussen rebellenleider Coffij en de Nederlandse gouverneur Van Hoogenheim. Die bronnen werden maar één keer eerder gebruikt, in een doctoraalscriptie.
‘Ondervragingen zijn als bron natuurlijk problematisch’, vertelt de in Nederland geboren Kars, onderzoeker aan de Universiteit van Maryland, telefonisch. ‘Mensen werden onder druk gezet om een verklaring af te leggen, en konden waarschijnlijk niet zeggen wat ze wilden, want een verkeerd woord kon tot de doodstraf leiden. Maar het is wel uniek materiaal omdat we in ieder geval enigszins de eigen woorden van de slaafgemaakten horen. Van andere opstanden, bijvoorbeeld die in Jamaica in 1760, zijn zulke materialen allemaal verloren gegaan. Dat is cruciaal, want het betekent dat de meeste verhalen over de tijd van de slavernij alleen verteld wordt vanuit de kant van de slavenhouders.’
‘Ik wilde dat slaafgemaakten als echte mensen in al hun complexiteit naar voren zouden komen.’
De verhoren en de brieven maakten dat Kars een non-fictieboek kon schrijven – Bloed in de rivier – waarin ook de slaafgemaakten personages met diepgang konden worden, mensen met een voorgeschiedenis, gedachten, relaties en cultuur, veel meer dan alleen de ‘onderdrukten’ die we uit de gangbare slavernijverhalen kennen. ‘Ik wilde dat slaafgemaakten als echte mensen in al hun complexiteit naar voren zouden komen.’
Kars laat aan de hand van de gedetailleerde bronnen haarfijn zien hoe rebellenleider Coffij botste met andere voormannen van de opstandelingen, omdat ze verschillende ideeën hadden over hoe vrijheid en de samenleving er na de opstand uit moesten gaan zien. Sommigen hadden een hiërarchische maatschappij voor ogen, gebaseerd op gangbare maatschappelijke structuren uit West-Afrika, waarin slavernij een rol bleef spelen. Coffij wilde onderhandelen met de kolonisator en stelde voor Berbice in tweeën te delen: een deel voor de Nederlanders, een deel voor de opstandelingen. Maar, zei hij erbij, de kolonisten moesten niet denken ‘dat de Neger weer Slaven wil zyn’.
‘Heel veel Nederlandse bronnen over slavernij zijn nog niet gebruikt, doordat wereldwijd maar weinig mensen de taal spreken en de teksten kunnen lezen’, vertelt Kars. ‘Ook dat is aan het veranderen. Ik krijg de laatste tijd steeds vaker onderzoekers die Nederlands willen leren om toegang tot het bronmateriaal te hebben. Er ligt nog veel materiaal over kleinere kolonies als Berbice, Demerary en Essequebo, maar ook in Suriname is nog heel erg veel te doen.’
Bijna alles is verdwenen
Dat ondervond cultureel antropoloog en schrijver Roline Redmond ook, toen ze op zoek ging naar het slavernijverleden van haar eigen familie in Suriname. ‘Ik ben meer dan tien jaar bezig geweest met mijn onderzoek’, vertelt Redmond, die in juni 2021 haar familiekroniek De Doorsons publiceert. Wie waren haar voorouders, waar leefden en overleefden ze, hoe zag het dagelijks leven eruit? ‘In de familie werd er weinig over gepraat omdat het zo pijnlijk is’, zegt Redmond. ‘Mensen hebben geen documenten en spullen bewaard, alles hebben ze weggegooid, om maar niet meer aan het verleden te hoeven denken. Zelfs kennis over tradities en gewoonten is bijna helemaal verdwenen. En dat is zó zonde, want het is allemaal kennis die je nodig hebt om te verwerken dat je voorouders honderden jaren gevangen zijn geweest op de plantages.’
Redmond reisde voor haar boek drie keer naar Suriname, spitte alle beschikbare registers en archieven door, ze bezocht (vermeende) familieleden en vermengt de verslagen van haar ontmoetingen met achtergronden over het land, de cultuur en haar eigen jeugd. Juist omdat er bijna niets meer is, legt ze de ontmoetingen minutieus vast, inclusief omschrijvingen van de omgeving, de woningen en kleding van de geïnterviewden. Ze laat mensen zo veel mogelijk zélf aan het woord en parafraseert weinig. Een kwestie van ‘narratieve integriteit’, schrijft ze in een toelichtend hoofdstuk, waarmee ze de afstammelingen van slaafgemaakten zelf laat bepalen wat ze belangrijk vinden om nog te vertellen. Daartoe hebben ze niet vaak gelegenheid gehad, omdat ze voor de emancipatie geen onderwijs mochten volgen, of omdat hun verhaal eerder niet gehoord werd.
‘De kennis over tradities en gewoonten heb je nodig om te verwerken dat je voorouders honderden jaren gevangen zijn geweest op de plantages’
‘In de Verenigde Staten zijn miljoenen dollars geïnvesteerd om de geschiedenis van slaven te documenteren’, zegt Redmond. ‘Oude mensen zijn actief benaderd: wat herinner je je nog? Ik heb echt het gevoel gehad: als ik het nu niet vastleg, gaat niemand het doen. En dan zijn de laatste herinneringen straks echt weg.’ Heel bijzonder is haar ontmoeting met de dan 85 jaar oude en ernstig zieke meneer Edmund Doorson-Vriesde in het afgelegen district Nickerie. ‘Wellicht kon hij antwoord geven op de vraag hoe de familie de overgang heeft gemaakt vanuit een positie van horige naar die van een zelfstandig bestaan in een economisch zwak land. Hoe hebben de mensen in de familie kunnen overleven, zonder opleiding, geld of goederen? Zelfs zonder een stukje eigen land te hebben gekregen van de plantages waarop ze zo lang hun rug gebogen hadden?’
Met behulp van de autobiografie die Doorson-Vriesde blijkt te hebben geschreven tekent Redmond op hoe de koloniale onderdrukking door de Nederlanders nog generaties lang doorwerkt. De eerste tien jaar na de formele afschaffing van de slavernij waren mensen gedwongen op de plantages te blijven werken. Ze hadden geen kans om naar school te gaan, geen eigen grond, ze leefden nog generaties lang in armoede en schaamte. ‘En mensen kunnen hier in Nederland nog steeds moeilijker banen vinden dan hun klasgenoten, ook als ze bij de besten uit de klas horen. In institutioneel racisme smeult het slavernijverleden als een ondergrondse veenbrand.’
Trots zijn
Toen Marjoleine Kars in januari 2021 een lezing gaf in debatcentrum SPUI25 in Amsterdam, stond een vrouw uit het publiek op. ‘Heel mooi, deze wetenschappelijke verhalen’, zei ze. ‘Maar wanneer kan ik ze in de schoolboeken lezen? Wanneer kan mijn zoontje naar school gaan en iets horen over Suriname waar hij trots op kan zijn?’
‘Verzet is bij uitstek zo’n verhaal’, zegt Kars. ‘De rebellen in Berbice zijn niet alleen slachtoffers, maar ook daadkrachtige mensen, die zo goed en zo kwaad als het gaat hun leven in eigen hand proberen te nemen. Sommigen deden dat door deel te nemen aan de opstand, sommigen door van de plantage weg te gaan en achter de plantage hun eigen tuinen te bewerken, sommigen door te blijven en hun kinderen in leven te houden. Welke beslissing ze ook namen, het waren allemaal mensen die eigen keuzes maakten en eigen ideeën hadden over wat het leven waard is en hoe dat eruit zou moeten zien. Een tijdje geleden gaf ik via Zoom en Facebook een lezing in Guyana, waar veel mensen op reageerden. Een paar van hen vroegen me waarom die archieven over hun voorouders eigenlijk in Nederland liggen. “Waarom hebben wij die niet?” Mensen hebben het gevoel: dit is onze geschiedenis en die wordt steeds maar door Europeanen verteld.’
‘Nederlanders zijn als de dood om excuses aan te bieden voor het verleden. Dan willen “die mensen” nu geld zien. Nee! Het gaat om andere dingen’
‘Jongeren hebben minder schaamte dan mijn generatie’, zegt Roline Redmond, zelf 72 jaar. ‘Ik vind het heel goed om te zien dat jongeren vechten om institutioneel racisme aan de kaak te stellen. Ze durven zich bloot te geven en het gevecht aan te gaan. Kijk naar mensen als Akwasi of Sylvana Simons. Die blijven roepen, zich verzetten en tegen grenzen aan duwen. Dat is niet makkelijk, ze worden verguisd. Nederlanders zijn als de dood om excuses aan te bieden voor het verleden. Dan willen “die mensen” nu geld zien. Nee! Ik kan niet voor iedereen spreken, maar het gaat om andere dingen. Door wat er in het verleden gebeurd is kunnen we nog steeds niet altijd goed functioneren. We willen banen, we willen dat onze kinderen, die vaker op zwakke scholen zitten, geholpen worden. We willen gehoord worden. We willen een overheid die ons niet tegenwerkt, zoals je ziet in de toeslagenaffaire. En we willen dat sporen van het verleden worden vastgelegd. Ga doen wat de Amerikanen gedaan hebben. Er zijn nog mensen in leven, op de plantages ook, die nog heel veel weten van de cultuur. Ga die nou interviewen, leg alles vast wat er nog te vinden is van de historie. Dat lijkt mij een belangrijke vorm van herstelbetaling.’
Dit stuk verscheen in juni 2021 in Wordt Vervolgd
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wil laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.