AZC in krimpgebied
In Zuid-Limburg trekken al jaren meer mensen weg dan erbij komen. Drie jonge Eritreërs willen juist blijven. Gepubliceerd in De Groene Amsterdammer.
Fotografie: Roger Cremers.
ZEROM GHEBRIHIWET verveelt zich in het azc in Landsrade. Het is november 2014 als hij een telefoon pakt en het nummer intoetst van Wim den Hoed, trainer bij de Gulpense hardloopgroep HoHa Runners. Ghebrihiwet (22) gaat af en toe een rondje lopen met land- en azc-genoot Shewit Andebrehan (35), maar wil graag eens trainen bij een echte vereniging. Den Hoed nodigt de twee uit om de dag erna op de training te komen.
Een paar minuten later gaat Ghebrihiwets telefoon. Den Hoed was nog iets vergeten. ‘Kunnen jullie eigenlijk hardlopen?’ vraagt hij. Om mee te lopen bij recreantengroep HoHa Runners – dat staat voor Heuvel op, Heuvel af – hoef je geen toploper te zijn, maar je moet wel drie kwartier achter elkaar kunnen rennen. ‘Jawel’, antwoordt Ghebrihiwet. ‘No problem.’
Een paar boerderijen, een bungalowpark en een lange weg tussen de velden. Dat is buurtschap Landsrade in de gemeente Gulpen-Wittem. Het bungalowpark is sinds najaar 2014 in gebruik als azc en biedt plaats aan 250 mensen. De weg langs het centrum voert heuvel op, heuvel af, naar gemeentekern Gulpen. Azc-bewoners fietsen geregeld angstig lachend de heuvels af, en duwen op de weg terug hun fiets voor zich uit. Een doosje boodschappen van de Aldi achterop. ‘Hier komen vooral toeristen en dorpsmensen’, vertelt een caissière van Zeeman. ‘En nu ook asielzoekers, hè? Dat gaat met handen en voeten. Soms vragen ze iets, en dan denk ik: ik weet niet wat je bedoelt.’ Het azc zorgt voor een flinke instroom van nieuwe bewoners in deze gemeente in krimpregio Zuid-Limburg, maar van protest tegen de komst van het azc is hier niet of nauwelijks sprake geweest.
Zerom Ghebrihiwet kwam met een neef op 7 mei 2014 in Nederland aan. Na registratie in Ter Apel en een maand in het azc in Stadskanaal werd hij overgeplaatst naar azc Landsrade. Een dag na het telefoontje met Wim den Hoed stond de jonge Eritreër met hardloopvriend Andebrehan om half acht op de afgesproken plaats. De mannen hadden flubberbroeken aan, en veel te grote schoenen, herinnert Den Hoed zich. Dikke mutsen op hun hoofd. En hardlopen, dat bleek inderdaad no problem. De mannen liepen moeiteloos met de groep mee. Bergop gingen ze even hard als de rest bergaf.
Een paar weken na de eerste kennismaking nam Den Hoed Ghebrihiwet en Andebrehan mee naar de Mescherbergloop in Eijsden. Vooraf belde hij nog even met de organisatie, maar zonder succes: de limiet van duizend inschrijvingen was al bereikt. De Eritreërs mochten meelopen, maar dan zonder startnummer en buiten mededinging.
Het was een paar graden boven nul, het parcours was glibberig. Langeafstandsloper en lokale favoriet Patrick Stitzinger, die eerder Nederlands kampioen was op de tien kilometer, op de halve en de hele marathon, kwam als eerste over de streep. Op tien seconden volgde de nummer twee. Tot ieders verbazing was het Ghebrihiwet, zonder startnummer en op schoenen zonder profiel.
Een klein jaar later. Aan de voet van het Fortunastadion in Sittard loopt Zerom Ghebrihiwet zijn rondes op de atletiekbaan. In het licht van de stadionlampen valt de regen gestaag naar beneden. Na iedere duizend meter kijkt de Eritreër op de klok en roept hij zijn tijd. ‘Drie-vijf!’ Hij haalt diep adem, staat even maar niet te lang stil, en gaat dan weer van start voor de volgende duizend meter. ‘Drie-vier!’ roept hij als hij weer voorbij komt. Trainer Paul Hagedoren steekt zijn duim op naar Ghebrihiwet en zijn trainingsmaatjes. ‘Heel goed, mannen.’
In de Limburgse hardloopwereld weet iedereen wel zo’n beetje wie je bij een wedstrijd in de gaten moet houden. Ghebrihiwet en Andebrehan ontpoppen zich al snel tot tegenstanders om rekening mee te houden. In maart 2015, na afloop van de Zesuursloop in Stein, worden de Eritreërs aangesproken door Albert van de Laarschot, assistent-trainer bij Loopteam Paul Hagedoren. Andebrehan had de tien kilometer gewonnen, en Ghebrihiwet was tweede op de vijf kilometer, net achter Mahadi Abdi Ali, een van de toplopers van Atletiekvereniging Unitas in Sittard. Van de Laarschot nodigt de twee mannen uit om eens bij het talententeam van Unitas te komen trainen.
Nu lopen Ghebrihiwet en Andebrehan officieel voor Loopteam Paul Hagedoren. Drie keer in de week trainen ze: op de baan, op de weg, en op zondag op de hei, samen met andere veelbelovende jonge hardlopers die toewerken naar een NK of EK. Nog een derde Eritreër heeft zich bij het team gevoegd: Huruy Gebregergs, de neef van Ghebrihiwet. Hij besloot negen maanden geleden dat hij ook wilde hardlopen en bleek net als zijn neef uitzonderlijke aanleg te hebben.
Vanuit zijn trainerspositie in de binnenbocht van de atletiekbaan kijkt trainer en oud-atleet Paul Hagedoren goedkeurend toe. Ghebrihiwet liep onlangs zijn eerste internationale wedstrijd, de Warandeloop in Tilburg, en werd daar 47ste. ‘Beste Limburger’, zegt Hagedoren trots. ‘Zerom is een zeer groot talent; een man die voorop gaat lopen in de nationale wedstrijden. Aan mij de taak om hem goed te begeleiden. Zulke jongens moet je niet afraffelen. Niet te hard trainen, maar gestaag naar de top.’
Te hard van stapel lopen is verleidelijk. Liefst zouden de drie Eritreërs twee keer per dag trainen, en ieder lokaal wedstrijdje lopen. Al was het maar voor de paar tientjes prijzengeld die ze dan naar familie in Eritrea kunnen sturen. ‘Hoe beter je ze kent, hoe meer ze vertellen’, zegt Albert Van de Laarschot, ‘Appie’ voor de hardlopers. ‘Die mannen hebben heel veel meegemaakt. De vlucht, de overvolle boot waarmee ze zijn gekomen… En nog zitten ze in onzekerheid over hun familie. Je merkt aan ze dat het koppie niet altijd schoon is.’
‘De lucht!’ hijgt de tengere Ghebrihiwet na zijn laatste duizend meter van de avond. ‘De lucht is koud!’
‘Koud?’ vraagt Van de Laarschot gespeeld verbaasd. ‘Koud is het pas als er een ijsbeer aan je deur belt.’
Ghebrihiwet lacht. Hij begrijpt steeds meer van de Nederlandse gesprekken, en van de Nederlandse trainingsmethodes. ‘De training moet zwaar zijn, dan is de wedstrijd minder zwaar’, legt hij uit. ‘Zware beentjes’, zucht een teamgenoot hoofdschuddend. ‘Ik voel ze wel!’ De atleten lopen nog een rondje uit en gaan vlug naar de kleedkamer, om niet te veel af te koelen.
De drie Eritreërs hebben een verblijfsvergunning gekregen. Met Wim den Hoed en HoHa Runners-clubgenoot Esther Heijblom hebben ze nog altijd veel contact. Lange tijd brachten de twee Gulpeners de mannen naar de training in Sittard, dertig kilometer verderop. Ze zamelden spullen in voor de lopers en hielden zelfs een collecte binnen de vereniging om vliegtickets voor het gezin van Andebrehan te kunnen kopen.
Binnen Loopteam Paul Hagedoren hebben de Eritreërs vrienden gevonden, en zoals ze het zelf zeggen: familie.
Groot was de schrik toen Ghebrihiwet een woning kreeg toegewezen in Den Bosch. Dat wilde hij niet. Terwijl veel jongeren wegtrekken uit Zuid-Limburg wil Ghebrihiwet juist blijven.
Zuid-Limburg is een van de negen krimpregio’s van Nederland. Het inwonertal neemt af en de bevolking vergrijst. De krimp wordt nog eens versterkt door een hoger sterftecijfer een laag geboortecijfer, passend bij de oudere bevolking. In Zuid-Limburg worden de minste baby’s geboren van heel Nederland. Het aantal leerlingen in het reguliere basisonderwijs is tussen 2010 en 2014 teruggelopen van 43.385 naar 38.544, ruim elf procent. Scholen moesten sluiten, sportclubs vrezen te moeten fuseren en relatief veel woningen staan leeg.
Tegelijkertijd zitten in azc’s in Nederland nu dertienduizend asielzoekers met een verblijfsvergunning, die vaak erg lang moeten wachten op een geschikte woning. Veel gemeenten lopen achter met de huisvesting van asielzoekers. Zo zou Amsterdam in 2016 2042 huizen moeten regelen voor mensen met een status, terwijl er nu al een groot tekort aan sociale huurwoningen in de stad is. Zou het een idee zijn om asielzoekers specifiek in krimpregio’s te gaan huisvesten? Steden die zelf niet aan het quotum kunnen voldoen, zouden krimpregio’s kunnen vergoeden voor een grotere opname van asielzoekers. ‘Ik heb begrepen dat je kunt zeggen: wij betalen jullie, en jullie huisvesten een deel van onze statushouders’, opperde het Amsterdamse gemeenteraadslid Diederik Boomsma (CDA) onlangs in een raadsvergadering.
Kan de huidige asielmigratie gunstig zijn voor krimpregio’s? ‘Als je het puur kwantitatief bekijkt wel’, zegt Jan Latten, hoofddemograaf bij het Centraal Bureau voor de Statistiek en bijzonder hoogleraar sociale demografie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij verwijst naar een recent onderzoek van het CBS dat laat zien dat de krimp van krimpgebieden de laatste jaren wordt afgeremd door migratie vanuit het buitenland. ‘Dat kwam voornamelijk door de toetreding van nieuwe landen tot de Europese Unie. Arbeidsmigranten die naar Nederland kwamen, trokken naar bepaalde regio’s waar werk voor hen was. Zo zijn veel mensen in de tuinbouw in Venlo beland, in de regio Midden-Limburg, waar de oorspronkelijke bevolking ook afneemt. Nu zien we iets anders: de krimp wordt nu geremd door buitenlandse toestroom uit asielzoekerlanden als Syrië en Eritrea.’
Mensen die een status hebben, moeten zich na een half jaar inschrijven bij de gemeente, ook als ze nog in een azc wonen. De krimp kan in sommige gebieden zelfs omslaan in groei. Maar de cijfers versluieren mogelijk ook de werkelijke bevolkingskrimp. Zodra azc-bewoners verhuizen en de hoge asielinstroom afneemt, zal de bevolking in deze gebieden vermoedelijk weer krimpen.
‘Asielmigranten die hier mogen blijven, hebben in principe behoefte aan twee dingen: een woning en op termijn werk’, weet Latten. ‘Als er in een regio geen werk is, zullen asielmigranten zich net zo gedragen als oorspronkelijke bewoners: ze verhuizen voor werk naar andere regio’s. Er is dus behoefte aan een integraalbeleid. We weten dat in krimpregio’s de participatie op de arbeidsmarkt relatief laag is, er zitten veel mensen in de AOW of de WAO. Asielmigranten hebben al een relatieve achterstand omdat ze in het algemeen de taal nog niet spreken. Aan een bevolking die sociaal-economisch al achterloopt, voeg je dan mensen toe die nog niet geïntegreerd zijn en moeilijker aan een baan komen. Dat is geen gelukkige combinatie.’
Toch ziet Latten ook mogelijkheden: ‘Asielmigranten zijn over het algemeen jonge mensen, die nog de kans hebben een nieuw leven op te bouwen in Nederland. Natuurlijk, ze zijn gevlucht voor een oorlog of iets anders, dat is de reden dat ze hier zijn, maar ze hebben daarnaast ook vaak een positieve drive: ze willen iets maken van hun leven. Daar zit daadkracht en daar zou je als beleidsmaker op kunnen inspelen. Asielzoekers zouden een goede toekomst kunnen hebben in een krimpregio en ze kunnen ook echt iets voor die regio betekenen, maar moeten daarin dan wel geholpen worden. Het is geen kwestie van mensen in een leegstaande woning zetten en het ze verder zelf laten uitzoeken.’
‘Ik wilde niet naar Den Bosch’, benadrukt Zerom Ghebrihiwet in de kantine, na afloop van de training. Hij zet grote ogen op om zijn Nederlandse woorden kracht te geven. ‘Ik vind het hier leuk, met Paul, met Appie, met Huruy en Shewit en het team. En Wim en Carol.’ Hij neemt een slok van de koffie die voor hem staat en kijkt naar zijn trainers. ‘Nee, Zerom was hier al te veel geworteld’, zegt Hagedoren. ‘We zijn daarom met z’n allen gaan uitzoeken wat we konden doen om hem hier te houden.’ Het COA kon niet veel doen tegen de plaatsing – de dienst kan niet aan alle individuele wensen tegemoet komen – maar Ghebrihiwet kon wel zelf iets anders zoeken. Iedereen hielp mee: Wim den Hoed, Esther Heijblom, Paul Hagedoren, Albert van de Laarschot en hun echtgenoten. Uiteindelijk met succes: ze vonden een kamer voor Ghebrihiwet in Hoensbroek, een paar kilometer buiten Sittard.
‘Het is daar mooi’, zegt Ghebrihiwet. ‘En mijn buurman is heel aardig. Hij vraagt altijd hoe het gaat.’ Ook Shewit Andebrehan en Huruy Gebregergs konden in de buurt gaan wonen, in Valkenburg en in Nuth. ‘Mijn buurman Daniël helpt als mijn verwarming stuk is’, zegt Gebregergs. Teamgenoot Roel Wijmenga stond zijn prijzengeld af zodat Ghebrihiwet hardloopschoenen kon kopen. Clubgenoten zamelden kleding in, en familie van Paul Hagedoren brengt iedere week vier broden en wat gebak uit de Hagedoren-familiebakkerij bij de Eritreërs thuis. ‘Sommige dingen vind ik moeilijk’, zegt Zerom Ghebrihiwet. ‘Bijvoorbeeld: ik moest weer nieuwe hardloopschoenen kopen, maar die kosten veel geld. Tachtig euro. Ik gaf het bonnetje aan Vluchtelingenwerk, maar zij zeiden: deze schoenen zijn te duur.’
‘Ja’, reageert Hagedoren. ‘Ik ga wel even bellen. Dat komt waarschijnlijk doordat ze jou niet goed verstaan. Ze begrijpen niet op wat voor niveau jij loopt.’
Ghebrihiwet knikt. ‘Dat is een probleem. Huruy en ik zijn nu een jaar en zeven maanden in Nederland en we hebben geen Nederlands geleerd. Ik leer praten van het team. Als ik een brief krijg, kan ik die niet lezen. Als ik bel, snappen mensen mij niet. Op het azc kregen we twee maanden Nederlandse les. Daarna niet meer. We weten niet waarom.’ Ghebrihiwet en Gebregergs gaan nu drie keer in de week naar het ROC om Nederlands te leren voor hun inburgeringsexamen. Ghebrihiwet wil elektricien worden, Gebregergs was in Eritrea kapper en zou graag zijn oude beroep weer oppakken. Als dat niet lukt, wil hij dierenverzorger of chauffeur worden.
‘O, chauffeur. Ja, ik wil ook heel graag leren autorijden’, zegt Zerom Ghebrihiwet. ‘Maar het is duur.’ Beide mannen leven op dit moment van een uitkering. Ghebrihiwet heeft daarnaast een baantje gevonden in een grote, industriële bakkerij. Het werk is ’s nachts, dus in de praktijk betekent het dat hij ’s avonds hardlooptraining heeft, dan de nacht werkt, en de volgende ochtend weer in de schoolbanken moet zitten zonder dat hij geslapen heeft. ‘Dat kan eigenlijk niet in combinatie met topsport’, zegt Hagedoren.
‘Voor deze jongens is het heel belangrijk dat ze naast het hardlopen ook de club hier hebben’, zegt assistent-trainer Van de Laarschot. Wij helpen ze als ze gordijnen moeten ophangen, of als ze naar de fysiotherapeut moeten. Die sociale contacten hebben ze nodig. Vroeger hadden topsporters na hun carrière geen vrienden meer. Die hadden ze laten vallen voor de sport. Wij willen dat het team sociaal is. Het lopen moet over vijf jaar leuk zijn, maar morgen ook. En vandaag ook.’
Als alles goed gaat, komt de vrouw van Huruy Gebregergs in februari 2016 naar Nederland. ‘Nog één interview’, vertelt Gebregergs, terwijl de lichten langs de atletiekbaan buiten stuk voor stuk uitgaan. ‘Als ik de goede antwoorden geef, mag ze komen.’ Ghebrihiwet, de jongste van de twee neven, grimast. ‘Als Huruy’s vrouw komt, ben ik alleen.’ Huruy haast zich om te zeggen: ‘Je bent niet alleen. Je mag altijd bij mij komen. Je bent mijn neef, broer en vriend. Wij lachen samen en huilen samen.’ Zerom knikt en benadrukt nog een keer: ‘Ik heb ook nieuwe familie hier: Wim, Carol, Esther, Paul, Appie…’
6 december 2015. Een klein jaar nadat Zerom Ghebrihiwet serieus begon met hardlopen, komt hij in de Kapellerbosloop opnieuw Patrick Stitzinger tegen. Lang gaan de twee gelijk op. Beide lopers weten dat Ghebrihiwet sterker is in de sprint. Het grootste deel van de wedstrijd zal hij in het tempo van Stitzinger proberen mee te gaan. Ghebrihiwet bijt, laat niet los, spurt, en komt als eerste over de finish. Vijf seconden voor de man die hem een jaar geleden nog ruim versloeg. Huruy Gebregergs, die pas negen maanden geleden zijn eerste rondjes liep, komt als zevende over de streep.
‘Het was een beetje moeilijk’, zegt Ghebrihiwet na afloop. ‘Maar het laatste rondje heb ik gewonnen. Ik vind het leuk. Maar dit is niet genoeg. Nu begint alles.’