In de Amsterdamse Indische Buurt strijdt Ahmed el Mesri voor de kwetsbaarste bewoners. ‘Goed dat u gekomen bent. Gisteren was u alleen, vandaag niet meer.’
Tekst: Brechtje Keulen | Fotografie: Piet Hermans
Ahmed el Mesri (57) draait zijn rolstoel een halve slag om beter overzicht te hebben over de centrale ruimte van het Vriendschapshuis. Hij houdt zijn telefoon omhoog en tikt op de rode opnameknop. In beeld stappen zijn broer Abdel en stagiair Soufian met zakken vol brood de hal binnen. Abdel legt ongesneden volkoren, donkere speltbonkjes en stokbroden op tafel; Soufian verdeelt ze razendsnel over kleinere plastic zakjes. Een oudere man in beige djellaba loopt voorbij. Hij pakt El Mesri’s hoofd met twee handen vast en drukt er een kus op. ‘Salaam Aleikum’, mompelt hij. Hij pakt zes plastic zakjes brood van tafel en verlaat het Vriendschapshuis meteen weer, langs de zwierige muurschildering in de gang: Samen wordt het beter in de buurt.
El Mesri klapt het hoesje van zijn telefoon dicht. Later vanavond zal hij het filmpje op de Facebookpagina van Stichting Assadaaka zetten. Zoals altijd zal hij de bakkerij die aan het einde van de dag onverkochte broden doneert uitgebreid bedanken. En hij zal er trots bij schrijven hoeveel bewoners van de Amsterdamse Indische Buurt zijn stichting vandaag heeft kunnen voeden. ‘Armoede is een zware last’, schrijft hij erbij. ‘Vooral als je niemand hebt om op terug te vallen.’
Hij onderdrukt een gaap. Al de hele dag is hij in touw voor Assadaaka, de stichting, die hij 27 jaar geleden oprichtte om integratie en sociale cohesie in de Indische Buurt te verbeteren. Kwetsbare bewoners, mensen die last hebben van uitsluiting, discriminatie, armoede, eenzaamheid, radicalisering, agressie, lichamelijke of psychische beperkingen en daardoor het gevoel hebben dat ze op afstand van de samenleving staan, kunnen bij Assadaaka – Arabisch voor ‘vriendschap’ – terecht. Tientallen vrijwilligers en stagiairs geven er Nederlandse les, organiseren thema-bijeenkomsten en dagelijkse voedseldonaties. De stichting heeft stageplekken voor jongeren en een eigen meldpunt radicalisering.
Het doel? ‘De boel bij elkaar houden’, zegt Ahmed el Mesri. Mensen die wankelen, mogen niet vallen.
Zorgmijders
Overdag houdt El Mesri samen met opgeleide vertrouwenspersonen spreekuur in buurthuis De Meevaart. In 2015 en 2016 klopten daar in totaal bijna 400 mensen aan met een vraag om hulp. ‘Vaak hebben mensen vragen over geld, gezondheid of opvoeding’, zegt El Mesri, ‘maar we zien ook mensen met heel ernstige problemen, die zich nauwelijks meer staande houden.’ Hij geeft zomaar een paar voorbeelden uit de afgelopen weken.
Een oudere, verslaafde dame kwam op straat te staan nadat er een wietplantage in haar woning was gevonden. Een andere vrouw durft nauwelijks meer over straat omdat ze ernstig bedreigd wordt door haar buurjongens. Een derde vrouw ziet haar vier dochters langzaam in handen van loverboys vallen.
‘Mensen blijven vaak lang ontkennen dat ze een probleem hebben’, zegt El Mesri. ‘Ze zijn door al hun zorgen langzaam in een isolement geraakt. Ze weten vaak de weg naar instanties niet, ze wantrouwen die of ze durven door taboes niet over hun problemen te praten. Zulke mensen worden dan “zorgmijders” genoemd. Maar eigenlijk zijn ze gewoon het vertrouwen kwijt dat er iemand voor ze is.’
Schaamte
Hij rolt naar een open plek tussen de turquoise zitbanken in het Vriendschapshuis. Een paar gesluierde vrouwen zitten er zachtjes met elkaar te praten. Over hun gezondheid, over politiek, en over hoe duur het leven is geworden, zeker met volwassen, inwonende kinderen.
‘Pak ook een broodje, zegt El Mesri dan tegen een jonge vrouw met een azuurblauwe hoofddoek. Naast haar op de bank zit een jongen van een jaar of negen. Ze zijn blijven wachten tot de meeste andere voedselbankklanten weg waren. ‘Toe maar’, zegt El Mesri, ‘straks is alles weg.’ Ze aarzelt even en fluistert dan tegen haar zoontje: ‘Ga eentje pakken.’ De jongenstaat bedremmeld op en blijft een tijdje staan peinzen bij het brood. Onbedoeld trekt hij veel aandacht door een zak bolletjes op te pakken en die met een vragende blik omhoog te houden naar zijn moeder. ‘Deze?’
De vrouw schaamt zich. Dat weet El Mesri. Het taboe op armoede is groot. Maar hij weet ook dat ze de voedseldonaties goed kan gebruiken. In een vlugge beweging stopt ze de zak brood in haar tas. ‘Kijk ook nog even in de vriezer’, zegt El Mesri. ‘Er is nog veel meer.’ Een opgelaten blik. ‘Het is voor die meneer daar,’ zegt El Mesri met een knik naar haar zoontje. Hij draait zijn rolstoel om de jongen aan te kunnen kijken. ‘Jij moet vaker komen, jongen. We missen jou.’
Fataal ongeluk
Ahmed el Mesri groeide op in Tetouan, Marokko. Europa was dichtbij. Op heldere dagen kon hij aan de overkant in Spanje de auto’s zien rijden. Hij had de zaken goed voor elkaar. Al op zijn zestiende had hij een eigen souvenirwinkeltje. Toch vertrok hij uit Marokko, om de wereld te gaan bekijken.‘Ik kom gauw terug’, beloofde hij zijn moeder toen hij vertrok.
Spanje, Frankrijk, Duitsland, Scandinavië: hij is overal geweest. Maar hij viel als een blok voor Amsterdam. ‘Amsterdam was anders. Het waren de jaren 70. Sociaal, open, flowerpower. Er was genoeg voor iedereen.’ Hij voelde zich er onmiddellijk thuis. Niet direct bij de Marrokkaanse gemeenschap, die voornamelijk bestond uit ‘gastarbeiders’, maar wel bij de Amsterdammers. Toch was hij ervan overtuigd dat zijn toekomst in Marokko lag. Na zijn twintigste verjaardag zou hij terugkeren, en dan moest het leven serieuzer worden. Hij had zijn koffer al gepakt, maar die nog heel even achter de deur van zijn Amsterdamse kamer gezet. Het was winter, en hij wilde in Marokko aankomen als het gras weer groen begon te worden.
Hij had nog getwijfeld of hij mee moest gaan, naar dat feestje in Sneek, december 1978. Ook omdat hij de volgende ochtend een vroege dienst moest werken. Zijn vrienden hadden hem overgehaald. Ze zouden hem op de terugweg afzetten bij de papierfabriek. Maar zo ver kwamen ze niet. Midden in de nacht, op de dijk tussen Lelystad en Enkhuizen, verloor zijn vriend de macht over het stuur. De auto vloog uit de bocht, over de kop. El Mesri droeg geen gordel. Werd door de auto heen geslingerd. Pas in het ziekenhuis kwam hij weer bij, met een gebroken nek. Twee jaar lang moest hij revalideren. En hij zou voor altijd in een rolstoel zitten.
Een voet hier, een voet daar
Gezond vertrekken en gehandicapt terugkeren. Dat was pijnlijk. Teruggaan naar Marokko was geen optie meer. Hij zou er met zijn handicap geen normaal leven kunnen leiden.
Ondertussen had de Marokkaanse gemeenschap in Nederland hem aan het denken gezet. El Mesri zag mensen die nooit aansluiting hadden gevonden bij de Nederlandse bevolking, ze spraken de taal niet en ze waren weinig geworteld in Nederland. Ze begonnen ouder te worden. El Mesri had ze ook in het ziekenhuis gezien. Ziek, of net als hij gehandicapt, vaak niet in staat om in het Nederlands hun verhaal te doen. Ze bleven dromen van een terugkeer naar hun vaderland. Maar ondertussen stonden ze met een voet in Marokko en met een voet in Nederland en raakten ze langzaam geïsoleerd.
Twee weken lang zat de jonge El Mesri binnen met zijn gedachten. Dit moest zijn lot zijn, dacht hij. Zijn vriend, de chauffeur, was ook over de kop geslagen. Maar die had helemaal niks. En hij, twee jaar geleden nog in de kracht van zijn leven, zat hier. In een jungle van problemen, waar hij zichzelf uit moest zien te redden. Hij had niets meer, behalve een paar meubeltjes die hij van de revalidatiekliniek had gekregen. Hij was alleen. Die eenzaamheid moest plaatsmaken voor iets positiefs. ‘Ahmed’, zei hij tegen zichzelf, ‘je moet naar buiten.’
Hij ging terug naar school, naar de mavo, de havo en de sociale academie. Hij ging als tolk en welzijnswerker aan de slag, bij de toenmalige Riagg en bij verschillende Marokkaanse organisaties. Tot hij zich realiseerde dat dát niet de weg naar integratie en participatie was. ‘Als ik migranten echt een dienst wilde bewijzen, moest ik een overkoepelende, multiculturele stichting opzetten. Een stichting waar iedereen zich welkom voelt. Dat werd Assadaaka.’
Sociaal isolement
Zorgvuldig spreidt een bezoeker van het Vriendschapshuis een stuk blauw papier uit op de linoleumvloer. Hij zet zijn tas erbovenop en haalt daaruit een plastic Albert Heijnzak, die hij over het zitvlak van een kruk schuift. Dan gaat hij zitten, een beetje buiten de kring, bijna tegen de muur. ‘Geef je geen hand?’ vraagt El Mesri met een knipoog. De Turkse man, in beige ribbroek en spierwit overhemd, zet grote ogen op stamelt: ‘Sorry, maar…’
El Mesri kent hem al een jaar of dertig. Hij weet hoe de oudere man in het dagelijks leven belemmerd wordt door smetvrees en een dwangstoornis. Normaal komt hij hier af en toe, maar de afgelopen drie weken is hij er iedere dag. Zijn zus is namelijk op vakantie, en hij is alleen thuis. Hij zoekt gezelschap.
19% van de inwoners van de Indische Buurt geeft aan in een sociaal isolement te zitten. Veel bewoners leven op of onder het bestaansminimum. Volgens het stadsdeel groeit bijvoorbeeld 23 procent van de kinderen in de buurt op in een minima-gezin. Relatief veel jongeren verlaten het onderwijs zonder startkwalificatie of kunnen geen stageplaats of werk vinden.
‘Mensen moeten zich steeds meer zelf zien te redden’, zegt El Mesri. ‘Ze moeten langer thuis blijven wonen en zijn meer afhankelijk van mantelzorgers. Wie een probleem heeft, moet precies weten bij welk loket hij zich moet melden en waar hij recht op heeft. Niet iedereen kan meekomen. Het lijkt soms wel of we gewoon accepteren dat mensen buiten de boot vallen. Juist mensen die het hardste hulp nodig hebben, vinden de weg naar voorzieningen vaak niet.’
Het baart hem zorgen, want hij ziet wat er gebeurt: mensen kroppen hun problemen op, komen in een isolement, en raken de grip op hun gezin of omgeving kwijt. ‘Tegen nieuwe mensen, of het nu gaat om nieuwkomers in Nederland of om mensen die hier al lang zijn maar die nooit zijn geïntegreerd, zeg ik: “Goed dat u gekomen bent. Gisteren was u alleen, vandaag niet meer.’
Als het schaap gewond is
Assadaaka heeft op dit moment 12 stagiairs. Allemaal hebben ze moeite gehad een stageplek te vinden of zijn ze eerder ergens weggestuurd. Drie van hen hebben een ‘beperking’: verstandelijk of lichamelijk, maar er is ook eens een vrouw geweest die een boerka en handschoenen droeg. ‘Dat is ook een beperking. Als iemand overal wordt afgewezen, proberen wij te lijmen wat er te lijmen valt’, zegt El Mesri. ‘We zijn er voor verbinding. Maar ik ga wel in gesprek. Dan vraag ik waarom ze zich zo kleden. En als ik merk dat ze 7 of 8 blikjes RedBull per dag drinken, praat ik daarover. Dat klopt niet als je praktiserend moslim bent. Dan ben je gewoon verslaafd, de weg kwijt.’
Even is hij stil, dan zegt hij: ‘Kijk, de harmonie van de jaren 70 heeft mij gevormd. Ik wil dat mensen zich in Nederland thuisvoelen. Wij willen iedereen een veilige plek geven. Daarom maak ik me zo kwaad als bijvoorbeeld imam Yassin Elforkani zegt dat er binnen anderhalf jaar een aanslag in Amsterdam zal zijn. Of als Ahmed Aboutaleb na Charlie Hebdo zegt dat je maar moet oprotten als het je hier niet bevalt. Dat is gewoon kwalijk! Je maakt met zulke uitspraken dingen kapot.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Juist in deze tijd van economische en politieke onrust willen we mensen weerbaar en zelfredzaam maken’, zegt El Mesri zelf. ‘We willen dat ze zichzelf kunnen helpen.’
El Mesri kent een paar Amsterdamse gezinnen die met radicalisering te maken hebben gekregen. Hij is ervan overtuigd dat ook dat voorkomen kan worden, als je maar vroeg genoeg ingrijpt. ‘Wij zijn de oren en ogen van dit land’, zegt hij. ‘Een betrokken buurtnetwerk kan helpen om te voorkomen dat iemand afglijdt. Hoe eerder je zo’n kwetsbare positie opmerkt, hoe groter de kans dat je nog iets kunt doen. Want als het schaap gewond is, liggen de wolven op de loer.’
Vechten
Hij heeft lang gedroomd dat het over zou gaan. Dat er iets op gevonden zou worden, of dat er nog een operatie mogelijk zou zijn. Hij miste het sporten, fietsen, voetballen. Het is moeilijk te accepteren. Maar de laatste vijf jaar heeft hij de hoop opgegeven. Een hoge dwarslaesie geneest niet meer.
In een reguliere baan zou hij het geen uur uithouden, maar voor mensen die het hard nodig hebben kan hij heel lang doorgaan. In 2007 werd zijn werk beloond met een lintje. Complimentjes wimpelt hij weg. ‘Ik doe het ook voor mezelf. Door dit werk kan ik normaal leven en hoef ik niet te veel na te denken. Ik voel me sterk als ik voor de goede zaak bezig ben. En die kracht geef ik weer door aan mensen die het nodig hebben. Om je grenzen te kunnen verzetten moet je vechten.’
Hij is migrant, hij is moslim, zijn naam is Ahmed en hij heeft een handicap. ‘Kijk naar mij’, zegt hij tegen bezoekers. ‘Ik weet waar ik het over heb, want ik heb het allemaal zelf meegemaakt. Ik heb ermee geworsteld. Kijk naar mij, en zie wat je ook vanuit een rolstoel allemaal kunt doen.’